De impact van lagere olieprijzen op de auto-industrie
Lagere olieprijzen kunnen leiden tot lagere brandstofkosten, waardoor autobezit aantrekkelijker wordt en de autoverkoop mogelijk toeneemt. Daarnaast geven consumenten bij dalende olieprijzen vaker de voorkeur aan grotere, minder zuinige voertuigen boven kleinere, zuinige modellen. Amerikaanse autofabrikanten profiteren van deze verschuiving in consumentenvoorkeuren, maar ze zouden ook moeten investeren in het verbeteren van de brandstofefficiëntie van hun voertuigen om zich aan te passen aan mogelijke toekomstige regelgeving en subsidies.
Basis
In de economische theorie kunnen goederen worden ingedeeld in twee categorieën: complementaire goederen en substituutgoederen. Complementaire goederen zijn goederen die samen met elkaar worden gebruikt, terwijl substituutgoederen door consumenten als vergelijkbaar of vervangbaar worden gezien. Dit onderscheid is bijzonder relevant in de context van de auto-industrie.
Complementaire goederen: voertuigen en petroleum
Voertuigen en petroleum zijn klassieke voorbeelden van complementaire goederen. De werking van de meeste voertuigen is afhankelijk van petroleumproducten, zoals benzine. Wanneer de olieprijs daalt, heeft dat directe gevolgen voor de prijs van benzine. Als gevolg daarvan houdt de autobezitter meer besteedbaar inkomen over, dat kan worden besteed aan andere aankopen, inclusief de aanschaf van een nieuw voertuig. Lagere brandstofkosten kunnen mensen die eerder de aanschaf van een nieuwe auto uitstelden, ertoe aanzetten hun beslissing te heroverwegen.
Bovendien kunnen mensen die autobezit financieel onhaalbaar vonden door hoge brandstofkosten, dit nu als een meer haalbare optie zien. Lagere brandstofprijzen verlagen de totale kosten van autorijden, waardoor autobezit aantrekkelijker wordt. De invloed van lagere brandstofprijzen op de voertuigconsumptie kan echter per markt verschillen.
In landen met hoge brandstofbelastingen, zoals Noorwegen, ervaren consumenten weliswaar dezelfde absolute prijsdaling als consumenten in de Verenigde Staten, maar de procentuele prijsverandering is minder groot. Daardoor heeft de prijsdaling mogelijk niet zo'n uitgesproken effect op consumentengedrag in Noorwegen als in de VS. Dit verschil in consumentenperceptie kan leiden tot grotere veranderingen in Amerikaanse autoverkopen vergeleken met die in Noorwegen.
Het is ook de moeite waard op te merken dat in periodes van volatiele olieprijzen de onzekerheid van consumenten over de toekomstige richting van brandstofprijzen een beperkende factor kan zijn voor de directe impact van prijsveranderingen op de aankoop van nieuwe voertuigen. In dergelijke gevallen kunnen veranderingen in autoverkopen meer de verwachtingen van consumenten over brandstofprijzen weerspiegelen dan alleen de huidige prijzen.
Substituutgoederen: benzineslurpers vs. zuinige voertuigen
Benzineslurpers zoals grote trucks en SUV's worden, in tegenstelling tot hun kleinere, zuinigere tegenhangers, gezien als substituutgoederen binnen de auto-industrie. Wanneer de olieprijs daalt, wordt het verschil in operationele kosten tussen voertuigen met een laag brandstofverbruik en voertuigen met een hoog brandstofverbruik minder groot. Als gevolg daarvan neigen consumenten ertoe te kiezen voor de voordelen van grotere voertuigen, zoals extra ruimte en een groter gevoel van veiligheid.
Amerikaanse autofabrikanten zijn niet ongevoelig voor consumentenvoorkeuren bij de keuze van voertuigen. De trend naar SUV's, trucks en grotere auto's komt de industrie om verschillende redenen ten goede. Ten eerste bieden Amerikaanse autofabrikanten doorgaans voertuigen met een lager brandstofrendement dan hun buitenlandse concurrenten, waardoor zij meer profiteren van deze verschuiving in consumentvoorkeuren. Ten tweede zijn de winstmarges op grotere voertuigen over het algemeen hoger dan op kleinere, terwijl de verkoop van elektrische voertuigen vaak verlieslatend is.
Amerikaanse autofabrikanten moeten echter voorzichtig zijn met de mogelijke impact van toekomstige regelgeving en subsidies die gericht zijn op het stimuleren van de productie en aankoop van groenere voertuigen. Deze initiatieven kunnen de substitutie-effecten van lagere brandstofprijzen en de winstgevendheid van de industrie beperken.
Conclusie
De Amerikaanse auto-industrie heeft gereageerd op de recente daling van de olieprijzen op een manier die in lijn is met economische principes rond complementaire en substituutgoederen. De lagere brandstofprijzen hebben autorijden betaalbaarder gemaakt, wat de aantrekkingskracht van autobezit heeft vergroot. Daarnaast hebben de verminderde exploitatiekosten van benzineslurpers in vergelijking met kleinere, zuinigere voertuigen de consumentvoorkeur verschoven naar grotere en krachtigere voertuigen. Als gevolg daarvan genieten Amerikaanse autofabrikanten van hogere winsten. Het is echter belangrijk dat zij deze extra inkomsten strategisch investeren in het verbeteren van de brandstofefficiëntie van hun voertuigen om te voldoen aan groenere normen. Deze aanpak helpt hen zich aan te passen aan mogelijke toekomstige regelgeving en subsidies, terwijl ze blijven gedijen in een evoluerende markt.