Wat was de Europese staatsschuldencrisis?
De Europese staatsschuldencrisis begon in 2008 toen het banksysteem van IJsland instortte. Dit was het gevolg van verschillende factoren, waaronder de financiële crisis van 2007–2008 en de Grote Recessie van 2008–2012. Het dieptepunt van deze moeilijke periode lag tussen 2010 en 2012.
Basisprincipes
Tijdens de Europese staatsschuldencrisis worstelden meerdere Europese landen met de ingrijpende gevolgen van instortende financiële instellingen, torenhoge overheidsschulden en een snelle stijging van de spread tussen de rentes op staatsobligaties.
Geschiedenis van de crisis
- Begin in 2008: De schuldencrisis begon in 2008 met de implosie van IJslands banksysteem. Niet veel later sloeg de crisis over naar andere delen van Europa en trof vooral Portugal, Italië, Ierland, Griekenland en Spanje in 2009, wat leidde tot de weinig flatteuze benaming "PIIGS."
- Afnemend vertrouwen: De nasleep van deze crisis veroorzaakte een wijdverspreid wantrouwen in Europese bedrijven en economieën.
- Financiële reddingsmaatregelen: Om een mogelijke ineenstorting van de euro en financiële besmetting te voorkomen, sprongen Europese landen bij met financiële garanties. Het Internationaal Monetair Fonds (IMF) speelde ook een cruciale rol. Gedurende deze roerige periode verlaagden kredietbeoordelaars de ratings van de schulden van meerdere eurolanden.
- De ondergang van Griekenland: De Griekse schuld daalde tot het niveau van rommelstatus. Ontvangers van reddingsfondsen werden verplicht zich te houden aan bezuinigingsmaatregelen in leenovereenkomsten, gericht op het beteugelen van de groei van de overheidsschuld.
Achterliggende oorzaken van de schuldencrisis
Meerdere factoren droegen bij aan de schuldencrisis, waaronder de financiële crisis van 2007–2008, de Grote Recessie van 2008–2012, de onrust op de vastgoedmarkten en huizenbellen in verschillende landen. Daarnaast speelden het fiscaal beleid van perifere eurolanden met betrekking tot uitgaven en inkomsten een belangrijke rol.
Tegen eind 2009 bleken Griekenland, Spanje, Ierland, Portugal en Cyprus, alle perifere leden van de eurozone, niet in staat hun staatsschulden te bedienen of hun worstelende banken zonder tussenkomst van externe financiële instellingen te redden. Deze externe instellingen omvatten de Europese Centrale Bank (ECB), het IMF en uiteindelijk het European Financial Stability Facility (EFSF).
In 2009 maakte Griekenland bekend dat de vorige regering het begrotingstekort sterk had onderschat, wat in strijd was met EU-regels en zorgen deed ontstaan over een mogelijke ineenstorting van de euro door politieke en financiële besmetting.
Zeventien eurolanden stemden in 2010 voor de oprichting van het EFSF, specifiek ontworpen om de crisis aan te pakken en te beperken. De Europese staatsschuldencrisis bereikte haar hoogtepunt tussen 2010 en 2012. In 2010 dwongen groeiende vrees voor buitensporige staatsschulden kredietverstrekkers om hogere rentes te eisen van eurolanden. Verergerd door hoge schuld- en tekorten, konden deze landen hun begrotingstekorten moeilijk financieren te midden van zwakke economische groei. Om de crisis te bestrijden verhoogden sommige landen belastingen en sneed(en) zij in uitgaven, wat leidde tot sociale onrust en een vertrouwenscrisis in leiderschap, vooral zichtbaar in Griekenland.
Verschillende landen, waaronder Griekenland, Portugal en Ierland, zagen hun staatsschuldratings gedurende deze turbulente periode door internationale kredietbeoordelaars teruggezet naar romelniveau, wat de bezorgdheid bij beleggers verder aanwakkerde.
Een rapport uit 2012 voor het Amerikaanse Congres traceerde de oorsprong van de schuldencrisis in de eurozone naar eind 2009, toen een nieuwe Griekse regering onthulde dat eerdere kabinetten begrotingscijfers verkeerd hadden gerapporteerd. Deze onthulling ondermijnde het vertrouwen van beleggers en veroorzaakte onhoudbare stijgingen in obligatiespreads. Zorgen verspreidden zich snel over de onhoudbare fiscale posities en schuldniveaus van verschillende eurolanden.
De Griekse odyssee in de Europese crisis
Begin 2010 manifesteerde de crisis zich door stijgende spreads op staatsschuldrentes, met effecten voor Griekenland, Ierland, Portugal, Spanje en op bepaalde momenten zelfs Duitsland. De situatie van Griekenland dwong de eurozone in mei 2010 tot hulp. Daarna ontving Griekenland meerdere EU- en IMF-reddingsoperaties, op voorwaarde dat strikte bezuinigingsmaatregelen werden ingevoerd, waaronder forse bezuinigingen op overheidsuitgaven en aanzienlijke belastingverhogingen. Ondanks deze maatregelen bleef het land in een economische recessie verkeren, wat sociale onrust veroorzaakte.
Griekenland, geplaagd door verdeeld politiek en financieel leiderschap, balanceerde in juni 2015 op de rand van een staatsfaillissement. De daaropvolgende maand wees de Griekse bevolking een reddingspakket en verdere EU-bezuinigingen af, waarmee een mogelijke uittreding uit de Europese Monetaire Unie (EMU) weer op tafel kwam. Het vooruitzicht van een vertrek uit de EMU was ongekend. Een terugkeer naar de drachme zou onzekere economische gevolgen hebben gehad, variërend van volledige ineenstorting tot een onverwacht herstel.
Uiteindelijk koos Griekenland ervoor binnen de EMU te blijven en vertoonde het land geleidelijk herstel in de jaren daarna. De werkloosheid zakte van een piek van meer dan 27% naar 16% binnen vijf jaar, terwijl het jaarlijkse bbp zich ontwikkelde van negatieve cijfers naar een verwacht groeipercentage van ruim twee procent in hetzelfde tijdsbestek.
"Brexit" en het vervolg
In juni 2016 nam het Verenigd Koninkrijk een historische beslissing om de Europese Unie te verlaten via een referendum. Deze stap gaf eurosceptici op het continent nieuw vuur en leidde tot speculatie over mogelijke uittredingen door andere lidstaten. Na langdurige onderhandelingen vond Brexit plaats om 23.00 uur GMT op 31 januari 2020. Het leidde echter niet tot een brede wens onder andere landen om hetzelfde te doen.
De perceptie van deze beweging kreeg tijdens de schuldencrisis extra momentum, met campagnes die de EU afschilderden als een "zinkend schip." Het Britse referendum veroorzaakte schokgolven in de economie en leidde tot een vlucht van beleggers naar veiligheid. Deze vlucht duwde verschillende staatsrentes het negatieve gebied in, terwijl het Britse pond zijn laagste koers tegenover de dollar sinds 1985 bereikte.
Als reactie daalden de S&P 500- en Dow Jones-indexen scherp, maar ze herstelden zich in de daaropvolgende weken. Uiteindelijk bereikten ze recordhoogtes, doordat beleggers weinig alternatieven vonden vanwege de prevalentie van negatieve rentes.
Italië's rol in de Europese schuldenuitdaging
Midden 2016 verergerde een samenloop van factoren, waaronder marktvolatiliteit door Brexit, onzekerheid rond politieke leiders en structurele financiële wanorde, de problemen bij Italiaanse banken. De crisis toonde aan dat 17% van de Italiaanse leningen, ongeveer $400 miljard, als non-investment grade werd geclassificeerd en een aanzienlijke reddingsoperatie vereiste.
Een mogelijk faillissement van Italiaanse banken vormde een groter systemisch risico voor de Europese economie dan de risico's verbonden aan een ineenstorting van Griekenland, Spanje of Portugal. De veel grotere omvang van de Italiaanse economie gaf de crisis een extra dimensie.
Italië vroeg herhaaldelijk EU-hulp, maar nieuwe EU-regels introduceerden echter "bail-in" bepalingen, die verhinderden dat landen financiële instellingen met belastinggeld redden zonder dat beleggers eerst verliezen dragen. Duitsland bleef vasthouden aan de handhaving van deze regels voor Italië en toonde weinig bereidheid om daarin mee te gaan.
Aanhoudende gevolgen
Ierland vroeg in november 2010 om een reddingspakket, gevolgd door Portugal in mei 2011. Italië en Spanje bleven kwetsbaar, terwijl Spanje en Cyprus in juni 2012 om officiële hulp vroegen. Tegen 2014 vertoonden Ierland, Portugal en Spanje tekenen van herstel, dankzij diverse begrotingshervormingen, interne bezuinigingen en unieke economische factoren. Desondanks lag er nog een moeizame weg naar volledig economisch herstel voor de boeg. Het ontstaan van een bankenncrisis in Italië, onzekerheden door Brexit en de economische impact van de COVID-19-pandemie bleven potentiële belemmeringen voor duurzame stabiliteit.
Conclusie
De Europese staatsschuldencrisis, aangewakkerd door de bankeninstorting in IJsland in 2008 en de daaropvolgende Grote Recessie, trof meerdere landen en vereiste reddingsoperaties, hervormingen en leidde tot erosie van vertrouwen. De Griekse crisis kenmerkte zich door reddingsoperaties, bezuinigingen en dreigingen van staatsfaillissement, wat de uitdagingen binnen de eurozone benadrukte. Brexit in 2016 versterkte euroscepsis maar leidde niet tot massale uittredingen. De bankcrisis in Italië in 2016 benadrukte de complexiteit van het naleven van EU-regels. Tegen 2014 vertoonden Ierland, Portugal en Spanje tekenen van herstel dankzij hervormingen, hoewel obstakels zoals de Italiaanse bankcrisis, Brexit en de COVID-19-impact de Europese stabiliteit bleven bedreigen.